ONZE 3 MAANDEN IN ZUIDOOST-AZIË (deel 14)
“We zitten halverwege op een kronkelweg naar nergens,” antwoord ik Griet na het inspecteren van Google-Maps. We vertrokken bijna tien uur geleden op een busrit die als acht werd geafficheerd en we zijn net stilgevallen op een berghelling. De chauffeur probeert de bus weer aan de praat te krijgen maar de motor stokt steeds opnieuw op de steile helling van de berg.
Daarnet waren we nog opgelucht dat de chauffeur het voorzichtig aan deed in de haarspeldbochten en op de heuvelruggen. Nu beseffen we dat hij eigenlijk niet sneller kon. Dat hij reed op de limieten van zijn bus. “As je bedenkt hoeveel waterflessen ze deze morgen in de kofferruimte hebben geduwd, kan het ook niet anders.” merkt Griet op. Het had inderdaad geleken alsof de bus zich voorbereidde op een tocht door een woestijn. Er was naast de flessen nauwelijks nog plaats voor de bagage van de passagiers.
Halverwege de bergen naar Sen Monorom, bereid ik me dus voor om te wandelen tot waar het asfalt weer naar beneden buigt. “Met alleen het water raakt hij wel boven,” sus ik. Griet bekijkt me bedenkelijk en denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. Bij poging zes krijgt ze gelijk. Onder het waakzame oog van wat alfa-mannetjes die – bij wijze van bijdrage – op de vingers van de chauffeur zijn gaan staren, kruipt de bus trillend terug omhoog. Het applaus van de Belgische bank sterft bijna onmiddellijk als blijkt dat onze medepassagiers dat duidelijk te veel erkenning vinden en volharden in zwetende zwijgzaamheid.
Sen Monorom is een stad in het zuidoosten van Cambodja. Tot voor een paar jaar was er nog een landingsstrook voor vliegtuigjes omdat dat de enige goeie manier was om het te bereiken. Nu de weg tussen Phnom Penh en deze stad in orde is gebracht sijpelen de toeristen het stadje binnen. Veel stelt deze plek niet voor. Een nutteloze rotonde verbindt die ene hoofdweg met een nog steeds in aanbouw zijnde weg naar het noorden. Daarnaast is de stad niet veel meer dan wat uit rode modder en keien aangelegde winkelstraten. Je vindt er vis, fruit, drank, motoronderdelen en alle mogelijke GSM’s en tablets. Dat springt echt in het oog. In alles is het aanbod bescheiden – er is niet eens een supermarkt – maar als je in Sen Monorom op zoek bent naar een nieuwe smartphone kun je op elke straathoek terecht.
Naar het wilde oosten van Cambodja zak je dan ook niet af om te shoppen. Hier kom je naar toe om door de jungle te trekken of om offroad te rijden op het beroerde wegennet. Of – en eigenlijk vooral – voor de olifanten. Er leven nog een vijftigtal gedomesticeerde olifanten in Sen Monorom en samen vormen ze de toeristische hartslag van de streek. Voorlopig is er van de dieren geen spoor en gaan wij gewoon op verkenning door de stad.
We vinden Café Phka. Een plekje aan de rand van de stad dat ons was aangeraden door onze Duitse buur in het Ta Eng Guesthouse. “I was sad I only found it on my last day,” zei hij: “They really had terrific cake.” We toosten op zijn tip want de ‘carrot cake’ is inderdaad voortreffelijk. Deze leuk ingerichte houten barak is de meest westerse plek in de hele stad. De kaart is in keurig Engels en het menu bestaat uit burgers, heerlijke taarten en pannenkoeken. We bestellen nog een ‘Lemon & Lime juice’ en lachen om het grote verschil met het restaurantje van gisterenavond. Toen was de ober wat bedremmeld komen zeggen: “I’m sorry sir, no menu.” We verstonden hem eerst niet maar hij had dus geen kaart en zou iets brengen in de hoop dat we het lekker vonden. Wij haalden glimlachend onze schouders op, knikten beleefd en uiteindelijk was het eten best lekker. Nu, op dit terrasje aan de beek, hebben we terug het comfort van Kampot of Phonm Penh en even lijkt het alsof Griet en ik alleen op reis zijn. Bas en Lena hebben hondenpups gevonden en zijn spoorloos verdwenen.
’s Namiddags droppen twee bromfietsen ons bij een waterval even buiten de stad. Bas en Lena willen graag zwemmen en hier zou dat volgens de dame van ons guesthouse moeten kunnen. Bij de waterval wacht ons een eerste ontmoeting met de olifant. Twee grijze reuzen staan nonchalant bij het water, geparkeerd als waren het bromfietsen. “Ga maar niet te dicht,” roep ik Bas en Lena na terwijl ik naar de lucht kijk. Die is zwaar en donkergrijs en je kan het aankomende onweer bijna proeven. “We zijn hier nu, laat ze maar zwemmen zo lang het kan,” zegt Griet.
Bas en Lena trekken het zich alvast niet aan en springen in het bruingroene waterbekken aan de rand van de waterval. De kinderen van de plaatselijke horecazaak komen ook mee spelen en niemand lijkt erg onder de indruk van de aanwezigheid van de twee kolossen en hun stront. Ik bekijk ze van op een afstand en vraag me af hoeveel zo’n beesten eten en hoeveel van hun kak hier eigenlijk in het water is gespoeld. Het duurt niet lang of de eerste dikke druppels jagen ons naar de Cambodjaanse versie van een herberg: een afdakje aan een hut waar je chips en Aiki Noodles koopt en pintjes uit een met ijs gevulde plastic bak vist.
Ik pak mij een pintje en lees verder in mijn boek. Bas en Lena hebben honger en delen een pot noedels. We zijn nat en het regent maar het is nog altijd lekker warm en het is heerlijk toeven onder het metaalplaten dak van ons donkere en modderige terras. Als de aanvankelijke onstuimigheid van de storm sterft in een veredelde plensbui gaat de baas van de herberg de olifanten halen. Zijn zoontje helpt hem om de beesten af te tuigen en tot ze in het bos verdwijnen om te eten, zitten de beesten bijna bij ons op het terras.
De zon breekt door de wolken en maakt komaf met de regen. Zo snel als de storm is gekomen, is ze weer gaan liggen. We wachten nog even tot de zon de tarmac heeft gedroogd en rijden met de bromfiets terug. Bas zit tussen mij en de chauffeur en vindt het geweldig. “Halen we mama en Lena nog in?” speurt hij over de schouder van de man. Maar mama en Lena zijn nog maar een stipje in de verte. “Ik vrees dat ze gaan winnen,” lach ik. Na een dag schipperen tussen diepe modderplassen en worstelen met een warme en van rood stof verzadigde wind komen we met rood-oranje gezichten terug in het Holiday Guesthouse. Bas en Lena lijken wel breugelkinderen die op het einde van de heksenstoet vast zijn geraakt in de modder van Soentjes Eeuwigheid. “Gaan we straks nog eens naar de puppies?” probeert Lena. Ik lach en zeg dat dat vandaag niet meer lukt. “Maar morgen kijken we voor een uitstap met een olifant!” zalf ik tevergeefs.
<<< Naar Steeds weer op de foto – Naar deel 15 – Op stap met reuzen … >>>
three Comments